zondag 10 april 2011

Lief

Ik ben wel goed, maar niet gek. Voor wat hoort wat.  Stoere spreekwoorden die weergeven wat in de maatschappij leeft. Ik heb er last van gehad. Veel last.
Sinds ik kan onthouden, krijg ik te horen ‘je bent te lief’. Als je dat maar vaak genoeg hoort, ga je het vanzelf geloven. Jarenlang had ik daarom maar één goed voornemen rond oud & nieuw: ik zou minder lief worden. Roken, drinken, snoepen: het mocht allemaal, als ik die liefheid maar op 1 januari van me af kon schudden.
De eerste keer mislukte jammerlijk. Ik stond op 1 januari vuurwerk op te vegen dat ik niet had afgestoken. Het was de start voor een lief en daarom mislukt jaar. Maar ik wist de datum in de loop der jaren  op te rekken. 7 januari 2000 had ik nog geen lieve daden verricht. Zat met roodomrande ogen bij een vriendin. “Maar wie heeft nu eigenlijk last van je liefheid? “, vroeg ze, nippend aan een cappuccino. Een simpele zin kan soms een wereld van verschil maken. Ik omhelsde haar, betaalde haar cappu en stapte gelukkig de wereld in.
Ik ben wel goed en doe ook dingen waar ik niets voor terug verwacht. En?
 

zondag 13 maart 2011

Maximaal vijf

Ik ben een groot voorstander van musea met maximaal vijf kunstwerken. Er kan dus veel uit. Noem me niet te snel een cultuurbarbaar. Ik houd van kunst. Maar betrap me er ook op dat ik in een museum al snel word overweldigd door zaal aan zaal, rij aan rij prachtige kunstwerken die niet meer binnenkomen. Ik onthoud mijn zere rug en voeten.
Ik ben eens naar een museum geweest met een vriendin die me dwong te gaan zitten bij een groot geel vlak. Af en toe vertelde ze iets, dan weer niets. Na een half uur begon ik te begrijpen waarom dit kunst was. Ik werd diep ontroerd. Dus: maximaal vijf en dan maakt het me niet eens veel uit of dit oude meesters zijn of jonge leerlingen. Als er maar lekkere banken staan en de audiotour heel af en toe iets zegt.

Er zijn teveel mensen die vinden dat we een overschot aan allochtonen hebben. Oude meesters, jonge leerlingen, het maakt niet uit, het zijn er teveel. Weg ermee! Totdat we het persoonlijke verhaal van Gümüsh horen, de worsteling van de zieke Ali of de tragiek van Tablinka. Dan worden grote groepen opeens mensen en begrijpen we dat ze hier moeten en mogen zijn. En raken we diep ontroerd.
Verhalen over enkelen  helpen de mensheid verder.

De vergelijking mank, ik weet het. Overtollige kunstwerken mogen van mij in een depot worden opgeborgen om af en toe als één van de vijf exclusief te worden. Overtollig allochtonen moeten juist zichtbaar blijven. Om gewoon te worden.
   

zondag 27 februari 2011

Schaarste

Ik ben dol op een beetje schaarste, zeker als het gaat om voedsel. Ondanks mijn redelijk geordend bestaan komt het een enkele keer voor. Dat ik voor de koelkast sta om te constateren dat deze leeg is. Voorraadkast: ook leeg. Ik zie nog een aardappel, een magere ui, iets uit een kerstpakket  en dat is het. Albert Heijn is dicht. Ik kan natuurlijk  terugvallen op een sambal bij of snackbar. Maar nee, juist deze schamele ingrediënten maken me gelukkig. Ik neem ze als diamanten mee naar de keuken. Ik trancheer, blancheer, pocheer, pureer. Sta uren in de keuken en maak -nee componeer- een diner voor twee waar sterrenkok Jonnie de Boer jaloers op zou zijn. Voedselschaarste stuwt me op tot grote hoogten.
Een bruggetje met de maatschappij is simpel gemaakt. We kennen geen schaarste meer, maar hebben veel te klagen. Het zou me niet verbazen als de Dikke van Dale de omschrijving binnenkort aanpast in: schaarste – iets dat er niet is, maar wel wordt ervaren. Mensen met een drietonshuis klagen dat de hypotheekrente een tikje omhoog gaat. Niet alle kerstbonusartikelen liggen in de schappen. Tíjd is schaars. Vrijwilligerswerk, familiebezoek, echte aandacht voor wat dan ook: we beweren het niet te hebben.
Ik kan nog duizend woorden doorgaan, maar eigenlijk is dat een beetje flauw. Het verhaal over vrouwtje Piggelmee heeft niet geholpen en het latere Rupsje-nooit-genoeg ook al niet. Dus waarom er nog een column aan wijden? Bovendien ben ik geen haar beter dan de rest.  Ik kan natuurlijk heel leuk opscheppen over mijn aardappel  en ui. Maar ik vind koken vanuit schaarste vooral leuk omdat ik weet dat maandag de supermarkt weer open is.

zondag 20 februari 2011

Opvoeding

“Mam, ik heb een heel goed idee.” Annika kijkt me met haal liefste, onschuldigste ogen aan. Dan weet ik: alarmfase 2. Noodpakket uit  de meterkast, zuidwester op. Als ik nu niet uitkijk, gebeuren er dingen die ik niet wil, maar kortstondig toch toe sta, omdat ik denk dat ik het wil. “Als ik nou jouw groene fiets neem. Nou, dan kun jij mooi een nieuwe kopen.” Triomf. Eigenlijk is daar geen spelt tussen te krijgen. De groene fiets doet inmiddels een jaartje of acht. Omdat het een fiets met niets is, mankeert er niets aan. Ja, er zitten wat onderdelen scheef en er zijn inmiddels modernere modelletjes op de markt. Maar als ik mijn fiets beschouw als een middel om gezond en aangenaam van A naar B te komen, dan is er niet echt iets aan de hand. Een andere controlevraag: word ik substantieel gelukkiger van een nieuwe fiets, kan ik ook niet met een volmondig ‘ja’ beantwoorden.
Ondertussen kijken twee blauwe stuiters me nog steeds lieftallig aan. “Nou, zullen we dan eens op internet kijken?” Ai, hellend vlak.
Zoon Remco, met een neusje voor handige momenten, schuift aan. En voor we het weten, zitten we gezellig te klikken en hebben we allemaal een fiets op het oog. Remco valt helemaal voor een Cortina, Annika wil een te pimpen omafiets en ik overweeg of ik niet te oud ben voor een Bub, maar besluit dat het nog wel kan. Gelukkig is het zondag. Maandag brengt altijd weer gezonde grond onder de voeten en perkt de kooplust in. Toch knaagt het. De fiets is voor ons het hoofdvervoermiddel, we maken er dagelijks (365 x p.j.) gebruik van. En wat kosten drie fietsen nu eigenlijk per dag? Als je met je auto naar de garage gaat, kost het binnenrijden alleen al drie fietsen. Liefde voor fietsen in eigenlijk heel goed voor de opvoeding. Als mijn kinderen later ook vooral fietsen een alleen een pietsje autorijden, is dat goed voor de hele wereld. Zal ik mijn gironummer even geven? Gelukkig is het weer zondag, de winkels dicht, morgen maandag, gezonde grond.


Cortina Utility Transport U4 Mini  3Basic

zaterdag 12 februari 2011

Goede tijden, slechte tijden

Cairo. Het klinkt als een mooie meisjesnaam. Televisiebeelden bewijzen iets anders. Een plein vol mensen. Vrouwen met en zonder sluier. Hollende kamelen. Mubarak moet weg. Of juist weer niet. Botsingen, bedreigingen, boze toeristen, omdat ze hun zonvakantie moeten onderbreken. Hilversum trekt een blik Midden-Oostenkenners open, die met serieuze gezichten de ontwikkelingen duiden. Eén man blijft me bij. Martin Simek, ooit Tsjech, nu een soort BN’er. Ooit heeft hij zelf op zo’n plein gestaan. Dit soort pleinen popt namelijk eens in de zoveel tijd op. “Deze mensen denken dat de hemel begint als Mubarak weg is. Ze geloven in nieuw geluk. Vrijheid is iets dat alles oplost. En straks valt alles tegen”, spreekt de ervaringsdeskundige. Wat zou Egyptisch geluk eigenlijk zijn? Optrekkende smog uit Cairo? Kamelen die veranderen in woestijnhummers? Of genoeg eten, onderwijs en vrede?
Ik ken het gevoel van ‘vanaf nu wordt alles anders’. Ik geef toe, de context is een tikje anders. Aan het eind van de middelbare school overheerste mijn gevoel van ‘als ik ben geslaagd, trek ik de wijde wereld in en dan… Wat er op die stippeltjes moest staan, wist ik niet zo, maar het was groots en meeslepend. Toen ik eenmaal mijn begeerde VWO-diploma in handen had, voelde ik alleen maar eenzaamheid. Mijn vriendenkring was uiteengeslagen en woonde in Amsterdam, Groningen en Londen. Er volgden jaren van hard werken, teleurstelling en opleving, stap voor stap.
Als ik deze beleving x 1000 doe, zeg maar de Egypte-factor, vrees ik dat de goede tijden nog heel ver weg zijn voor de Egyptenaren. Ze gaan eerst -stap voor stap- eerst nog heel wat slechte jaren tegemoet. Sjalom.

Voor mijn

Doe-het-zelven is niet echt mijn core business.
Voor mijn huis heb ik een hulp.
Voor de buitenkant een schilder.
Voor mijn kinderen een oppas.
Voor mijn hond een uitlaatservice.
Voor mijn boodschappen digi Albert.
Voor mijn bloesjes een strijkservice.
Voor mijn quality time een familiespel.
Voor mijn leesclub een luisterCD.
Voor mijn vriendschappen Twitter.
Voor mijn conditie een personal trainer.
Voor mijn schoonheid een specialiste.
Voor mijn sex een speeltje.
Voor mijn innerlijke behoeften Boeddha.
Voor mijn witwassen Ferdi O.
O ja, ik heb ook nog een man. Voor mijn eh.. eh..
De politiek vindt mij een rolmodel. Daarom spreek ik soms in zaaltjes. Honderd paar hunkerende ogen staren me vanuit het donker aan. De wethouder glundert. Topvrouw.
Mijn bijstandsoppas is bij mijn kinderen. Ze maakt soep. Bakt een brood. Vertelt een mooi verhaal. Zíj is gelukkig.

Heptember

Hebtember. Paginagrote advertenties in de krant met elegante graaihandjes. Op de radio ondersteund met een zoet fluisterend hebben – hebben – hebben. Drie dwaze dagen waren niet genoeg voor de Bijenkorf. Een hele máand wilde de winkelketen.
Als welopgevoede tikje intellectuele veertiger heb ik hier uiteraard een maatschappijkritische mening over. Op verantwoorde feestjes zou ik iets melden over materie versus het grote geluk. Over mindfulness, de waarde van een wandeling in de winter en het genot van een goed boek. Als ik nog even door zou gaan, zou ik uitkomen bij de Bijenkorf als symbool van het kapitalisme, Marx en vooruit: hongerende kindertjes in Afrika.

Maar. Ik – hou – van – heb. Zo, dat is er maar uit. Niets is zo fijn als het kopen van veel te dure en oh zo zachtsmeltende bonbons op een regenachtige dag. Niets voelt beter dan een zacht zijden hemdje. Onzichtbaar voor iedereen, aaibaar voor mezelf. En wat te denken van een rode lippenstift van een Frans merk in een glimmende gouden huls. Niet alleen voor mijn eigen lol. Als ik hem al glimlachend draag, wordt die héle bruine kroeg opeens een stuk zonniger. Als ik nog even door zou gaan, beweer ik dat ik voor geluk in Nederland zorg. Dankzij heptember.
En nu voor u de gewetensvraag. Waar kiest ú voor? De verantwoorde kant? Verantwoord, maar ook een tikje zurig? Een beetje als een pak melk dat iets te lang staat? Of gaat u voor lichte luxe? Heptember. You’ll love it.

zondag 23 januari 2011

Sukkel

Denemarken fietsland? Men zegt het. Maar het is volslagen onzin. Wie ik ben om dat te beweren? Ik heb een broertje en zusje in Denemarken, spreek de taal, heb er een paar maanden gestudeerd en kom er al sinds mijn nulde. Met andere woorden: ik ben toch wel een beetje de Doctor Clavan van Denemarken.
Om de bewering ‘Denemarken fietsland’ kracht bij te zetten, wordt gerefereerd aan de hoge fietsdichtheid van het land. Dat kan wel waar zijn, maar die fietsen staan vooral in schuurtjes. Prachtige fietsen, die –al ware het oldtimers- alleen worden gebruikt als voldaan wordt aan de volgende criteria: 0% regenkans, boven de 20 graden, maar onder de 27 en het moet weekend zijn. Lang geleden arriveerde in Denemarken een spelend vriendje van me met de taxi. “Ja, het sputterde en dan kom je niet met de fiets”. Niet gelogen.
“Er wordt anders een speciaal fietswegennet  in Kopenhagen aangelegd, dat is het bewijs.” Als je ooit langer dan een middagje in Kopenhagen bent geweest, weet je dat het qua verkeer de meest veilige stad is. Zelfs voetgangers stoppen voor rood. Het is dus helemaal niet nodig om iets met speciale fietspaden te doen.
Mijn theorie: de Deen is eigenlijk bang voor de fiets. Kinderen en steeds meer volwassenen rijden met een helm op (nooit sneller dan 10km/u trouwens). Mijn goede relatie met  mijn zusje heeft een deuk opgelopen toen ik vertelde dat mijn kinderen nooit een helm op hebben. In Denemarken staat dat gelijk aan kindermishandeling. Ook niet gelogen. Denen fietsen als een soort opgetuigde kerstbomen door de stad en dan nog kijken ze angstig om zich heen.
Het Deense woord voor fiets is cykel. Dat spreek je uit als: suukel, dat klink bijna als: sukkel. En dat is niet voor niets. Verder is het een prachtig land met leuke mensen en het is  geweldig om er als vakantieganger te fietsen: zoveel mooie lege fietspaden…
    

zaterdag 15 januari 2011

Lippenstiftloos

‘Tussen Jims spullen ligt ook nog een exemplaar van de VVF, voor Wencke als inspiratiebron voor een nieuwe column’ stond in het overdrachtsmailtje. Verwachtingsvol dook ik de tassen in.  Maar hij zat niet in de logeertas, niet in de zaalvoetbaltas en ook niet in de veldvoetbaltas. Enigszins beteuterd stond ik met lege handen. Waarmee ook het grote verbeelden was begonnen. De VVF, dat klinkt als een tijdschrift. Ik had natuurlijk kunnen gaan  googelen. Even de juiste zoektermen intikken en voilà, het meeste recente exemplaar op mijn beeldscherm. Maar fantaseren is leuker. Misschien was het wel een glossy fietsmagazine met mooie wielrenners, zacht zwetend door het Friese land. Met ruimte voor begerige fietsmode en gezellige gadgets. Lekker weinig inhoud en veel kijkplezier.
Maar ik vrees het ergste. VVF: Vrienden Van Fietsen? Vademecum Van het Fietsgenot? Vereniging Van Fietsvolgelingen? Je kunt je het bijbehorende blad voorstellen. Veel inhoud en weinig kijkplezier.
Linkse politici, natuurmensen, fietsers, … Op een of andere manier mogen deze categorieën niet al te frivool zijn. Slecht gekleed, alles een maat te groot, lippenstiftloos, humorloos. Als ik het geluid uitzet, kijk ik een stuk liever naar rechtse politici en ander mensen die niet deugen, dan naar neem eh vakbondsmensen. Fout kíjkt gewoon lekkerder. Dat überhaupt werd opgemerkt dat Leontien van Moorsel lippenstift op had, zegt genoeg.
Daarom een oproep aan iedereen die deugt. Het mag: links met hoge hakken. Met blush door de bush. Een foute grap maken en hard lachen. Maak het leven aangenaam, het mag. Ik zou bijna zeggen: yes you can (“waarom moet dat nou allemaal in het Engels, is onze moerstaal niet goed genoeg?”).
Overigens hoop ik nog wel een exemplaar van de VVF op de kop te tikken. Misschien moet ik mijn mening wel drastisch bijstellen.

maandag 10 januari 2011

Mode

Ik heb een fiets met niets. Geen versnellingen, geen accessoires en al helemaal geen hulpmotor. Mijn fiets brengt me moeiteloos van A naar B. En weer terug. Hij is niet mooi en wordt niet gestolen. Prima, zou je zeggen. Maar toen ik laatst om me heen keek in de fietsenkelder op mijn werk, zag ik dat ik totaal niet meer mee doe.
Als eerste is daar de fiets met de bloemenslinger. Nonchalant gedrapeerd rond het stuur. In vrolijke kleurtjes. Het heeft de uitstraling van: ik ben een heel blij mens. Ik ben altijd gewaarschuwd voor blije mensen. Ken je die gele  t-shirts met smileys erop van vroeger? Ook voor eng blije mensen. Een toenmalige wat zwartgallige vriend zei: “Dat zijn de eersten die zelfmoord plegen”. Bloemenslingers: alleen als je 10 bent. Daarna: niet meer doen.
Dan heb je de fiets met krat aan de voorkant. Heel eerlijk: toen ik die voor het eerst zag, kreeg ik even het ‘hebben-gevoel’. Tot half Nederland er zwabberend mee rond reed. Gewicht voorop: niet handig. Het krat werd een item in het jeugdjournaal. Dus alleen doen als je 12 bent.
De laatste trend die ik in de fietsenkelder spotte, was zeg maar de boer-zoekt-vrouw-fiets. Nostalgisch modelletje, pastelkleurig en met een leeruitziend zadel. Je ziet Yvon Jaspers er zo op weg trappen. Ik vermoed ook een olijk klinkende bel. Ik denk dat ik de doelgroep ben, maar ik kijk ook al niet naar #BZV.
De fiets is een mode-ding geworden. Dat is een soort vooruitgang. De fiets sterft niet uit, maar doet aan upgrading. Ook hippe mensen hebben een fiets. Dat is ook nog eens goed voor de economie. Moet ík me nu zorgen maken over mijn fiets met niets? Nee. Mijn fiets brengt me van A naar B. En weer terug.

zaterdag 8 januari 2011

Proloog

Ik ben meer een  schrijver dan een fietser. Maar toen ik Kees aanbood om stukjes over fietsen te gaan schrijven, keek hij zó blij dat ik wist dat er geen weg meer terug was. Het was bij de koek en zopietent op de ijsbaan. Het was nog 2010.
Ik ben meer een schrijver dan een fietser. Is dat waar? Ik weet nog waar ik fietsen leerde. Denemarken, zomer  1973, een zijweggetje in de buurt  van Hobelev. In die tijd hadden kleine wegen in Denemarken nog geen naam. De weg was recht, maar heuvelig. Na een vlak stukje volgde een lichte daling met daarna in mijn ogen een hoge berg. Aanzetten hoorde bij het leren fietsen.
Terug in Nederland liet ik mijn kunsten aan mijn vader zien. Ik racete aan de linkerkant van de weg in de haven van Enkhuizen mijn rondjes. Eindigde in de rozenbottelstruiken en leerde: aanzetten in de bocht, niet handig. Het leverde me bovendien maandenlang een fietsverbod op.
Ik weet niet meer waar ik leerde schrijven. Vermoedelijk gewoon in de eerste klas. Zonder bijzondere herinneringen of talenten. Dus ben ik wel meer een schrijver dan een fietser? Fietsen doe ik iedere dag. Schrijven ook trouwens. Beide vaak op routine, van A naar B. En soms opeens met een gelukzalig moment. Bij mooi licht in de Prinsentuin of bij een goedgelukte zin.

Fietsen en schrijven, ik denk dat dat eigenlijk wel een mooie combi is. Om Herman Finkers maar aan te halen: laten we het maar proberen. 2011, een mooi jaar om mee te beginnen.